Gerechtigheid onder de microscoop

1 juli 2019

Het was zaterdagmorgen. Het weer was perfect om buiten te zitten. Een strakblauwe lucht met een heerlijk briesje. Maar ik had eerst nog iets anders te doen, mijn bankaccount updaten. Er was namelijk een bericht van de bank gekomen dat elke klant zijn account moest updaten, anders zou het account geblokkeerd worden. Dus ging ik naar de bank. Natuurlijk stond daar een enorme rij met mensen, allemaal gekomen om hun account te updaten. Maar wonderlijk genoeg ging het allemaal sneller dan ik verwachtte. Zo kon ik gelukkig weer snel naar huis rijden, tot opeens de auto zich vreemd ging gedragen. Ik bad of ik in ieder geval nog thuis kon komen en gelukkig was dat zo.

Thuisgekomen opende ik de motorkap om te zien waar het probleem vandaan kwam, maar ik kon niks vinden. Terwijl ik nadacht wat het nu kon zijn, hoorde ik opeens een harde knal, boem! Ik schrok enorm. Onmiddelijk dacht ik dat het de pijp van de radiator was, die gesprongen was, want ik had al gezien dat daar hoge druk op stond. Maar met de pijp was niets aan de hand. Toen zag ik opeens een steen naast mijn auto liggen en besefte ik dat iemand een steen op ons erf gegooid had. Dat moest één van de kinderen zijn die onze honden altijd uitlokken. Ik voelde me gefrustreerd. Ik had de dorpspolitie al op de hoogte gebracht van het gedrag van de kinderen en ik wilde nu wel eens weten wie dit gedaan had. Ik verliet ons huis maar zag niemand buiten de poort. Ik besloot om wat verder te lopen en de buren te vragen of ze iemand gezien hadden die de steen gegooid had. Ik had geluk, want een buurvrouw had een jongen een steen zien gooien en de jongen ook gewaarschuwd. Ik vroeg haar om me bij zijn huis te brengen, zodat ik met zijn ouders kon praten. We vonden de jongen, 15 jaar oud. Zijn ouders waren niet thuis, maar zijn oudere zus was er wel. Ik vroeg haar om samen met de jongen mee te komen om hen te laten zien wat er gebeurd was toen de jongen de steen gooide, zodat zij getuige kon zijn en ook aan haar ouders kon vertellen. Ze stemde ermee in en ik nam hen mee naar ons huis. Daar aangekomen, liet ik hen zien waar de steen terecht gekomen was, eerst op de motorkap en daarna op de voorruit. Gelukkig was de ruit niet gebroken. Ik vertelde hen dat ze konden gaan en dat ik ’s avonds terug zou komen met één van de leiders van het dorp om dit voorval te bespreken. Ze gingen weg, maar na 5 minuten werd er op de poort geklopt. Het was de jongen die de steen gegooid had. Hij knielde neer en vroeg om vergeving. Ik vertelde hem dat ik het hem vergaf, maar dat ik wel een taak voor hem had. Hij moest mijn ooggetuige zijn om te zien of andere kinderen stenen gooiden en dat aan mij vertellen. Hij stemde ermee in en ging weg.

De volgende dag, zondagmiddag, werd er opnieuw op de poort geklopt. Ik ging kijken wie het was. Het was een vrouw en een meisje. Ik herkende het meisje als de zus van de jongen die de steen gegooid had. Ik groette hen en vroeg hoe ik hen kon helpen. De vrouw legde me uit dat ze de moeder van de jongen was die de steen gegooid had. Maar sinds het voorval die dag, was de jongen niet meer thuisgekomen. Ik vertelde haar alles wat er die dag daarvoor gebeurd was en liet haar ook het filmpje zien, wat ik gemaakt had toen de jongen zijn excuses kwam aanbieden tot het moment dat hij ons erf weer verliet. De vrouw begon luid te huilen. Ik adviseerde haar om naar de leiders van het dorp te gaan en hen te vertellen dat ze hun zoon zochten.

Een uur later werd er opnieuw op de poort geklopt. Toen ik ging kijken wie het dit keer was, vond ik 5 mensen met boze gezichten. Ik vroeg hen om verder te komen. Ik groette hen, maar bijna niemand reageerde op mijn groet. Ze vroegen me op boze toon om hen uit te leggen wat er met hun zoon gebeurd was. Ik vertelde hen dat ik dat al tegen zijn moeder uitgelegd had en dat zijn zus er zelfs bij was geweest, dus dat het beter was om het aan hen te vragen. ‘We willen het filmpje zien’. Ik liet hen het filmpje zien en daarna verlieten ze zonder nog iets te zeggen ons erf. Ik voelde haarscherp aan dat hier iets niet goed ging. Daarom informeerde ik de dorpspolitie en ook onze huurbaas die naast ons woont en wat familieleden en vrienden om alert te zijn, want de gemeenschap kan hier het recht gemakkelijk in eigen hand nemen. Maar dat is niet wat ze deden, want 3 kwartier later kreeg ik een telefoontje van de politie dat ik me moest melden op het politiebureau. Ik maakte mezelf klaar en op het moment dat ik wilde vertrekken, kwam het hoofd van de dorpspolitie er net aan. Toen hij hoorde dat ik naar de politie moest, bood hij aan om met me mee te gaan. Ik vroeg ook onze werkster om mee te gaan, omdat zij ook hier was toen de jongen hier kwam.

Toen we bij het politiebureau aankwamen, vonden we een agent bij de receptie. Hij bood ons een metalen bankje aan om op te zitten en vroeg om wie het ging. Er werd naar mij gewezen, waarop hij mij vroeg: ‘Waar is de jongen?’ Ik antwoordde hem dat ik de jongen niet had, maar dat ik wel kon uitleggen wat er gebeurd was. De man keek me recht in de ogen en ik vertelde wat er die dag ervoor gebeurd was. ‘Dat zal best’, zei de agent, ‘maar hij was in jouw handen en we beschuldigen je van kinderontvoering’. Ik vroeg hem hoe dat mogelijk was, want daar was toch geen enkel bewijs voor. ‘Dat zoeken ze bij de rechtbank wel uit of dat waar is of niet’, reageerde de agent. Toen mengde de dorpspolitie zich in het gesprek en zei: ‘Agent, laat deze zaak eerst maar aan mij over, ik zal de jongen vinden. Ik geloof vast dat hij weggelopen is uit angst’. ‘Hoort u dat agent, hoort u dat? Deze mannen weten waar onze zoon is!’ De agent concludeerde dat de zaak nu in handen was van de dorpspolitie en dat hij de jongen moest vinden. Als de jongen niet binnen 2 dagen gevonden zou zijn, dan zullen we meneer Sangala opsluiten in de cel.

We gingen terug naar huis. Ik kon alleen maar bidden of de jongen snel gevonden mocht worden.

Een uur later ging mijn telefoon, het was een nieuw nummer. Ik nam op en een mannenstem vertelde me dat hij bij de poort stond. Toen ik de poort open deed, stond ik oog in oog met de vader van de jongen. Hij begon direct met het aanbieden van zijn excuses. ‘Onze zoon is gevonden en het was gewoon een domme jongen. Hij was weggelopen, omdat hij bang was van mij, omdat ik geen nonsens tolereer. En inderdaad, dat is zo. Mijn eigen kinderen gedragen zich allemaal goed, maar de kinderen die ik bij de vrouw vond waar ik nu bij ben, zijn erg brutaal. Ik heb besloten om de jongen naar z’n oma te sturen.’ Ik zei tegen de man dat hij nu alleen zijn excuses aan kwam bieden, omdat de jongen gevonden was en dat ik alles uitgelegd had en hem verteld had dat ik echt niet wist waar de jongen was, maar hij wilde me niet geloven, of gewoon iemand de schuld geven van de vermissing van zijn zoon. Ik vertelde hem dat hij nu de dorpspolitie moest bellen en de andere politie om hen te laten weten dat zijn zoon terecht was en dat we morgen naar het politiebureau moesten gaan om de zaak recht te zetten. De jongen moest dan meekomen. Ik adviseerde hem ook om zijn zoon niet naar de oma te sturen, want het zijn de ouders die verantwoordelijk voor hem zijn en het zal geen problemen oplossen als je hem naar zijn oma stuurt.

De volgende dag werd de zaak afgehandeld op het politiebureau. Deze gebeurtenis herinnerde mij dat ik alles met grote voorzichtigheid moet doen. Want het verhaal van een jongen die een steen op mijn auto gooide, kon dus zomaar veranderen in een beschuldiging van kinderontvoering, wat een ernstig misdrijf in Malawi is.

Het herinnerde me er ook aan hoe afhankelijk we in alles van de Heere zijn. Juist wanneer wij zelf niets kunnen doen, blijkt dat Hij alles kan en dat het de Heere is Die ons ook uit dit soort situaties kan helpen!